Bij het verduurzamen van gebouwen wordt al snel gedacht aan woonhuizen, maar er bestaat een grotere groep gebouwen waar de schreeuw om verduurzaming nog dringender is: duurzame utiliteitsbouw. Hieronder vallen in de regel alle gebouwen die geen woonbestemming hebben, zoals kantoren, overheidsgebouwen en zorginstellingen. De utiliteitsbouw is verantwoordelijk voor een significant deel van het landelijke energieverbruik en de CO2-uitstoot, waardoor er steeds meer aandacht wordt gegeven aan vergroening van dit segment.
In 2018 waren er in Nederland zo’n 470.000 utiliteitsgebouwen. Ruim 370.000 van deze gebouwen vallen binnen de dienstensector, waarmee winkels, bedrijfshallen, de horeca en kantoren samen goed zijn voor 78% van de utiliteitsbouw. Zoomen we verder in, dan zien we dat ook een groot deel van het Nederlandse energieverbruik terug te leiden is naar deze sectoren. Zo wordt vooral de horeca gekenmerkt door een hoog verbruik van zowel aardgas en elektriciteit per vierkante meter. Opvallend is dat maar liefst 31% van de horecagelegenheden een geschat energielabel G heeft. Slechts 25% heeft een geschat energielabel A of beter. Hier liggen dus veel kansen voor het bewegen richting duurzame utiliteitsbouw.
Ook in andere sectoren, zoals het onderwijs, is ruimte voor verbetering. Kijken we naar onderwijsinstellingen, dan wordt geschat dat zo’n 31% beschikt over energielabel G. Hoewel het energielabel niets hoeft te zeggen over het daadwerkelijke energieverbruik, geeft het wel een waardevolle indicatie van het verbeteringspotentieel. De totale CO2-uitstoot afkomstig van het energieverbruik in de gebouwde omgeving ligt op zo’n 24,4 Mton, waarvan 7,2 Mton afkomstig is van energieverbruik in utiliteitsgebouwen. Een beter energielabel leidt al snel tot een lager energieverbruik en daarmee dus tot een lagere CO2-uitstoot.
Energieverbruik speelt dus ook in deze sector een steeds belangrijkere rol. In de meeste gevallen is het energielabel verplicht bij utiliteitsbouw. Niet alleen kan het energielabel in het algemeen verplicht zijn, er kunnen ook eisen worden gesteld aan een specifiek energielabel. Zo stelde de overheid in 2012 verplicht dat kantoren vanaf 1 januari 2023 minimaal over energielabel C moeten beschikken. Naast kantoorgebouwen krijgen ook eigenaren van gebouwen in de gezondheidszorg, het onderwijs en de sport te maken met eisen op het gebied van energielabels. Er moet ten minste een geldend label geregistreerd zijn. Is het gebouw groter dan 250 m2? Dan moet het energielabel ook duidelijk zichtbaar voor het publiek worden opgehangen. In enkele gevallen is er geen energielabel verplichting bij utiliteitsbouw. Zo is er voor bijvoorbeeld gebouwen met een religieuze functie, onteigende gebouwen en beschermde monumenten geen energielabel verplichting.
Utiliteitsgebouwen zijn dus verplicht om in het bezit te zijn van een energielabel. Aan het vaststellen van het energielabel zitten uiteraard kosten verbonden. De kosten van een energielabel in de utiliteitsbouw zijn opgebouwd uit verschillende componenten, waaronder:
Voordat een energielabel afgegeven kan worden, moet er eerst onderzoek worden verricht. Zo wordt er gekeken naar de energiebehoefte van een gebouw, het aandeel primair fossiel energieverbruik en het aandeel hernieuwbare energie. Door het uitvoeren van verschillende opnames en metingen worden nauwkeurige cijfers gevonden.
Aan de hand van de verrichte metingen worden vervolgens verschillende analyses uitgevoerd. Zo wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de NTA 8800 methode om de energieprestatie van een gebouw te bepalen. Deze rekenmethode wordt tevens gebruikt bij de BENG-eisen: de eisen die worden gesteld aan nieuwbouw.
Tenslotte speelt ook de registratie van het label een rol in het bepalen van de kosten voor het energielabel in de utiliteitsbouw. Het energielabel wordt door de adviseur geregistreerd in EP-online. Dit is de officiële landelijke database waarin energielabels zijn opgenomen.
De stijgende gasprijzen en de roep om concretere klimaatplannen brengen ook de verduurzaming van utiliteitsbouw in een stroomversnelling. Binnen de overheid kijkt men voornamelijk naar het inzetten van hybride warmtepompen en zonnepanelen, evenals het plaatsen van dak- en vloerisolatie. Deze maatregelen voor het realiseren van duurzame utiliteitsbouw zijn in de meeste gevallen namelijk kosteneffectief én zorgen voor een aanzienlijke CO2-reductie. Zo bieden ze een aantrekkelijke manier om het energielabel snel te verbeteren. Volgens berekeningen van TNO is het gecombineerde CO2-reductiepotentieel van deze maatregelen in de utiliteitsbouw 2,3 Mton in 2030. Hiervan is 1,8 Mton te behalen via aardgasreductie.
Duurzame utiliteitsbouw is constant in beweging. Zo wordt de renovatiestandaard voor utiliteitsbouw in 2030 verplicht en wordt wet-en regelgeving hierop aangepast. Lees hier alles over de laatste ontwikkelingen rondom de renovatiestandaard.